Gloeiverlies en kalkgehalte

Het organische stofgehalte kan op verschillende manieren worden bepaald, vaak afhankelijk van de grondsoort. De twee meest gebruikte methoden zijn de bepaling door middel van gloeiverlies en de chemische methode met behulp van waterstofperoxide (H202). Voor het bepalen van kalkgehalte geldt eigenlijk hetzelfde; dit kan of wel bepaald worden door middel van gloeiverlies of wel chemisch met behulp van zoutzuur (HCL).

Bij de gloeiverlies methode wordt eerst een grondmonster bij een temperatuur van 105°C gedroogd voor een periode van 16-24 uur. Van het droge monster wordt een gedeelte afgewogen en in een gloeioven gezet. De oven wordt voor vier uur verwarmd tot een temperatuur van 550°C. Vervolgens wordt het massaverlies bepaald door het terugwegen van het monster. In het geval van grofkorrelige gronden, zoals zand, is het percentage aan massaverlies gelijk aan het percentage organische stof. In het geval van fijnkorrelige gronden kan het organische stofgehalte pas na correctie voor lutumgehalte berekend worden.

Om het kalkgehalte te bepalen, wordt eerst de standaard gloeiverlies uitgevoerd. Daarvoor wordt de oven voor vier uur verwarmd tot 550°C en wanneer deze bekend is wordt de proef verder uitgevoerd. Hetzelfde monster wordt vervolgens verhit tot 900°C. Na het afkoelen en terugwegen van het monster, wordt het calciumcarbonaatgehalte berekend. 


Uw contactpersoon

Johann van der Kaap

Johann van der Kaap

Hoofd Laboratorium
Button